Zechariah 4

1En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt.
 met mij sprak, Of, in mij.
,
 kwam weder; Want na het voorgaande gezicht was hij weggegaan voor een tijdlang.
,
 Hij wekte mij op, Want de profeet was als in bezwijming of in slaap gekomen van grote verwondering over die tevoren verhaalde gezichten; verg. Dan 8:17 , Dan 8:27 , en Dan 10:8 .
2En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en ziet, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren;
 daarop; Of, die daar bovenop waren; te weten op den kandelaar, of daarin; verg. Exo 25:31 .
,
 pijpen, Of, kranen, of buisjes, door welke de olie kwam uit de oliekruik in de zeven lampen, op elke lamp een pijp passende.
,
 zijn hoofd waren; Te weten, van den kandelaar; hoofd, dat is hoogte.
3En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde.
 daarnevens, Of, daarbij; of daarop.
4En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen?
 ik antwoordde, Dat is, ik sprak wederom. Alzo ook vs.11,12, en elders meer.
,
 met mij sprak, Of, in mij; alzo ook vs.5, en Zech 1:9 .
,
 wat zijn deze dingen? Gelijk in Zech 1:9.
5Toen antwoordde de Engel, Die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere!
 wat deze dingen zijn? Hebr. wat deze zelve dingen zijn?
6Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des Heeren tot Zerubbabel, zeggende: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen.
 Dit is het woord des HEEREN De zin is: Dit is hetgeen afgebeeld wordt door dit gezicht, dat gij den vorst Zerubbabel in mijnen naam zult aandienen, namelijk dat deze schone gouden kandelaar [zonder handen der mensen gemaakt] betekent dat de tempel zal herbouwt en voltrokken worden, alzo dat de gouden kandelaar in denzelven wederom zal gebracht worden, gelijk hij er tevoren geweest is. God de Heere heeft hiermede Zerubbabel in zijn ambt en beroep willen sterken en troosten, toen er uiterlijk geringe middelen voorhanden waren tot opbouwing van den tempel en tot wederstand der vijanden, die zulks zochten te verhinderen.
,
 Niet door kracht noch door geweld, Te weten, niet door menselijke kracht en geweld.
,
 door Mijn Geest Dat is, door mijn Heilige Geest, door welken Ik dit krachtig werken en uitvoeren zal.
,
 zal het geschieden , Te weten, de opbouwing van den tempel, mitsgaders de behoudenis en de zaligheid van mijn volk. Dir alles kan God, als het Hem belieft, alleen doen, zonder de hulp van mensen, welke Hem nochtans belieft somtijds daartoe te gebruiken.
7Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal den hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven!
 Wie zijt gij, Dit is ene aanspraak aan Saneballet en de vijanden van het volk Gods, die ten aanzien van de geringheid deszelven en van Zerubbabel, zichzelven inbeeldden dat zij grote bergen waren, en wederstonden denzelven met al hun vermogen, gelijk te zien is Ezr 3:4-5 . Maar de Heere zegt hier dat zij tegen Zerubbabel niets vermogen zouden, noch den bouw van den tempel zouden kunnen verhinderen. Alzo is te allen tijde tevergeefs geweest het woelen en razen der vijanden tegen Christus en zijne gemeente hier op aarde. Of aldus: Wie zijt gij, o grote berg, voor het aangezicht van Zerubbabel? gij zult, enz.
,
 tot een vlak veld; Of, tot een vallei.
,
 den hoofdsteen voortbrengen Of, den hogen steen, te weten des tempels; dat is, hij zal het gebouw des tempels ten einde brengen, vs.9, ja hij zal niet alleen den tempel weder opbouwen, maar hij zal ook een voorvader van Christus, den waren hoeksteen of hoofdsteen zijner gemeente Psa 118:22 , zijn; want Zerubbabel is geweest een vorst van het volk Gods en een voorbeeld van Christus onzen eeuwigen Koning, uit welken ook Christus, naar het vlees, afkomstig is; Mat 1:12 .
,
 met toeroepingen Heb. [met] kraking, als wanneer iemand roept, dat hem de hals kraakt, of dat de lucht schijnt te kraken en te bersten.
,
 Genade, genade zij denzelven Dat is, geluk, geluk zij denzelven, te weten hoofdsteen, en alzo ook den gehelen tempel, ja ook Christus en zijne kerk, waarvan de tempel een voorbeeld was. De zin is: Daar zal een algemene gelukwensing zijn, zo der engelen als der gelovige, ja aller creaturen, die erkenen zullen dat in Hem, te weten Christus, de volheid aller genaden en gaven is, en zij zullen wensen en begeren dat de Vader, door zijne genade, het rijk van Christus toch wil voorspoedig maken, Psa 118:26 . Anders: het is genade. Dan is dit de zin: Het is loutere genade, dat Gij ons den tempel hebt laten herbouwen, het is door onze eigen kracht en waardigheid niet geschied. De verdubbeling of wederhaling van het woord genade betekent zeer grote genade. Verg. Isa 26:3 , en Isa 57:19 .
8Het woord des Heeren geschiedde verder tot mij, zeggende:
 des HEEREN Namelijk van den Zoon van God, die Zech 1:12 genoemd wordt de Engel des Heeren, en in Zech 3:2, de Heere. Anders: want het Woord des Heeren was tot mij geschied, zeggende: Alsof de profeet zeide: Dit spreekt ik uit last en bevel des Heeren.
9De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij weet, dat de Heere der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft. 10Want wie veracht den dag der kleine dingen? daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbabel; dat zijn de ogen des Heeren, die het ganse land doortrekken.
 wie veracht den dag der kleine dingen? Dat is, den dag van de kleine beginselen der wederopbouwing van den tempel; alsof Christus zeide: De Vader heeft dit door zijn almogende voorzienigheid alzo geordineerd, wie zal het verhinderen? Het behaagt hem, wie het zal verachten?
,
 zeven verblijden zullen, Te weten, ogen, van welke gesproken is, Zech 3:9 , gelijk ook gesproken zal worden onder Zech 5:6, en Rev 5:6 .
,
 het tinnen gewicht zullen zien Hebr. den steen des tins, of den tinnen steen; dat is, het meetsnoer, waar een tinnen of loden gewicht aan hangt. Zie Isa 34:11 de aantekening aldaar.
,
 ogen des HEEREN, Dat is, de vaste voorzienigheid des Heeren.
,
 die het ganse land doortrekken Verg. 2Ch 16:9 .
11Verder antwoordde ik, en zeide tot Hem: Wat zijn die twee olijfbomen, ter rechterzijde des kandelaars, en aan zijn linkerzijde?
 Wat zijn die twee olijfbomen, Dat is, wat beduiden.
12En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten?
 takjes der olijfbomen, Of, bezien, of takken met bezië. Zie het antwoord op deze vraag vs.14.
,
 welke in de twee gouden kruiken zijn, Hebr. welke in, of aan de hand der twee gouden kruiken zijn. Het Hebr. woord jad betekent somtijds ene ruimte, gelijk Neh 7:4 ; Psa 104:25 ; somtijds ene zijde, gelijk 2Sa 15:2 .
,
 goud van zich Dat is, olie, die zo helder, geel en blinkende is alsof het goud ware; door deze klare olie worden beduid de gaven des Heilige Geest.
,
 gieten? Te weten, in de schaal, en van zich betekent hier zoveel als vanzelf, zonder hulp of kunst der mensen.
13En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere!
 deze zijn? Te weten, olijfbomen of olijftakken. Anders: wat deze dingen zijn; dat is, wat ze beduiden? Alzo ook vs.14.
14Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan.
 de twee Versta, den Heere Christus, de fontijn aller geestelijke gaven, hier afgebeeld door deze twee getrouwe dienaars des Heeren, te weten Zerubbabel en Jozua, ten aanzien van zijn koninklijk en zijn hogepriesterlijk ambt.
,
 olietakken, Hebr. zonen der olie, [welke manier van spreken ook gebruikt wordt in Gen 49:22 ] ; dat is, gezalfde, omdat de koningen en hogepriesterlijk plachten geolied of gezalfd te worden, Exo 29:29 , en Exo 30:30 ; Lev 8:12 ; 1Sa 10:1 , en 1Sa 24:7 . Hiermede beantwoordt de engel den profeet zijne vraag, zie vs.12. Verg. deze plaats met Rev 11:4 .
Copyright information for DutSVVA